Machinaal of met de hand kan natuursteen op vele manieren worden bewerkt. Het uiterlijk van een steen kan door een bewerking sterk veranderen. Niet elke bewerking is technisch mogelijk bij elke steen (zie tabel T68).
Beoordeel een bewerking altijd aan de hand van een monster en schrijf deze niet zo maar “blind” voor. Houdt bij de keuze van de oppervlaktebewerking rekening met de steeneigenschappen, de gebruiksbelastingen en het onderhoud (zie par. 2.3). Voeg bij het sluiten van een overeenkomst een monster van de betreffende steensoort met de overeengekomen bewerking aan het contract toe. Afhankelijk van de gekozen bewerking varieert het oppervlak van enigszins ruw tot zeer ruw. Hoe ruwer het oppervlak is, des te makkelijker vuil zich kan hechten. Om storende vervuiling van de vloer tegen te gaan, moet het onderhoud worden aangepast.
De ruwheid van oppervlaktebewerkingen kan in theorie worden gemeten, maar dit wordt in de praktijk zelden gebruikt. Wel zijn metingen mogelijk op een vloeroppervlak in het kader van de antislipwaarden. De meeste bewerkingen zijn niet alleen in de fabriek toepasbaar maar ook op een gerede vloer in het werk. Op verticale delen zijn maar heel beperkt bewerkingen mogelijk.
Oppervlaktebewerkingen van natuursteen
| | Oppervlaktebewerking (fabrieks- of handmatig) | | Uitvoering mogelijk op een vloer i.h.w | | Uitvoering mogelijk op een wand i.h.w. |
gladder | | polijsten | | Mogelijk | | Gedeeltelijk mogelijk |
| | zoeten | | Mogelijk | | Gedeeltelijk mogelijk |
| | schuren | | Mogelijk | | Gedeeltelijk mogelijk |
onbehandeld | | gezaagd | | Onmogelijk | | Gedeeltelijk mogelijk |
| | stralen | | Mogelijk | | Mogelijk |
| | oud gemaakt | | Gedeeltelijk mogelijk | | Gedeeltelijk mogelijk |
| | frijnen | | Mogelijk | | Mogelijk |
| | prikken | | Mogelijk | | Mogelijk |
| | boucharderen | | Mogelijk | | Mogelijk |
| | vlammen of branden | | Mogelijk | | Mogelijk |
Ruwer | | splijtoppervlak | | Onmogelijk | | Gedeeltelijk mogelijk |
Gezaagd
De bewegingen van de zaag laten sporen achter op het steenoppervlak. Om blokken tot platen te verwerken wordt gebruikt gemaakt van een raamzaag. Deze zaag lijkt op een broodzaag bij de bakker. Bij de raamzaag beweegt het zaagblad horizontaal heen en weer, en laat hierdoor rillen achter. Een met diamanten afgezette cirkelzaag geeft slagen in het steenoppervlak te zien. Rillen en slagen zijn bij harde steensoorten zoals graniet beter zichtbaar dan bij zachtere steensoorten zoals kalksteen. De slipweerstand van een gezaagd oppervlak is hoog.
Schuren (slijpen)
Sporen van de zaag worden bij het schuren grotendeels verwijderd. Men begint met een grofkorrelige schuurschijf die telkens wordt ingewisseld voor een fijnere. De fijnere schijf slijpt telkens de krassen van de voorgaande “schuurronde” weg. De fijnheid van het schuurmiddel wordt doorgaans aangegeven met de internationale aanduiding van de FEPA (Federation of the European Producers of Abrasive): de letter P, gevolgd door een getal. Dit getal geeft het aantal mazen per cm2 aan; hoe groter het getal, des te fijner dus het schuurmiddel.
Overigens zegt de fijnheid van het schuurmiddel niet alles over het uiterlijk van de steen. Een schuurschijf met eenzelfde fijnheid kan per steensoort een iets ander resultaat geven.
Vooral bij een grof geschuurd oppervlak (P14, P40) zijn deze krassen goed te zien. De eindbewerking kan zowel grof als fijn geschuurd zijn. Fijn geschuurd wordt ook wel aangeduid als een “geslepen” oppervlak (P60, P80, P120). Een geschuurd oppervlak heeft geen glans. De slipweerstand is hoog bij grof geschuurd en goed bij fijn geschuurd.
Zoeten
Zoeten is de laatste fase van het schuurproces met een zeer fijne schuurschijf. Afhankelijk van de schuurschijf zijn er verschillende gradaties in matglans mogelijk. Een geringe glans (P220, P320) wordt “licht gezoet” genoemd, een glans die tegen polijsten aan zit (P440, P500) wel “donker gezoet”. Op een gezoet oppervlak zijn slijtsporen door het gebruik minder zichtbaar dan bij een hoogglans (gepolijst) oppervlak. Door het gebruik zal een geringe glans van vloertegels veelal toenemen en een hogere glans van een gezoet oppervlak meestal afnemen.
Polijsten
Na het zoeten kan met een polijstschijf (P600 tot P1000) of een polijstvilt (met polijstpoeder of –pasta) hoogglans worden aangebracht. . Naar men aanneemt is de polijstlaag een uiterst dun, amorf laagje (‘Beilby layer’) gevormd door een lokale verhitting of een chemische reactie. Op een gepolijst oppervlak zijn beschadigingen en krassen goed zichtbaar. Door het gebruik neemt de glans af. De snelheid waarmee dit gebeurt en de mate waarin dat storend wordt gevonden, hangt af van een groot aantal factoren.
LET OP: Ook is er natuursteen op de markt, waarbij de polijstglans wordt verzorgd door een kunstmatige hars of polymeerlaagje dat in de fabriek op de steen is aangebracht. De duurzaamheid in de buitenlucht is slechts enkele jaren. Bij binnengebruik kunnen er vlekken en afschilfering ontstaan door chemische reacties met impregneermiddelen of hoge temperaturen (hete pannen op een aanrechtblad). Deze bewerkingen schaden het imago van natuursteen als natuurlijk, robuust en duurzaam materiaal.
Stralen
Het oppervlak wordt door mineralen (bijvoorbeeld olivine) met een hoge snelheid “gebombardeerd”. Door het stralen ontstaat een schuurpapierachtig uiterlijk. Deze bewerking is niet alleen niet alleen in de fabriek toepasbaar maar ook plaatselijk op een gerede vloer in het werk. Dit heeft het voordeel dat een patroon kan worden aangebracht: bijvoorbeeld smalle antislipstroken, een afbeelding of een bedrijfslogo. De slipweerstand van een gestraald oppervlak is hoog. Een ruw oppervlak verdient extra onderhoud. Vlekken zijn te beperken door het oppervlak te impregneren.
Oud gemaakt
Kunstmatig kan een “verouderd ” uiterlijk worden gemaakt. Er zijn verschillende bewerkingen:
- Door een zuur op het oppervlak te laten inwerken. Dit kan alleen bij kalkhoudende steensoorten. Het zuur tast eerst de meest poreuze delen aan, waardoor insluitingen en aders worden benadrukt. Naast “oud gemaakt” zijn er nog vele aanduidingen voor deze oppervlaktebewerking in omloop, zoals: antiek gemaakt, gezuurd, antico of anticato.
- Door de tegels te “trommelen”. In een draaiende trommel buitelen de tegels over elkaar, met een versnelde slijtage tot gevolg. Hierbij slijten de tegelranden rond af. Naast “oud gemaakt” worden tegels met deze bewerking ook wel genoemd: antiek gemaakt of getrommeld.
- Een nieuwe trend is het oppervlak te borstelen. Gladde oppervlakken kunnen worden geborsteld waardoor de zachtere delen worden verwijderd. Ook krijgt het oppervlak een hierdoor glimmende laag, welke niet egaal glad en spiegelend is. Het borstelen kan ook plaatsvinden op gebrande oppervlakken, waardoor een onregelmatiger maar keramiekachtig oppervlak ontstaat. Zowel kalkstenen als granietachtigen kunnen op deze manier worden behandeld.
Frijnen e.d.
Bij frijnen met de hand wordt de steen met hamer en beitel behakt. Bij machinaal frijnen wordt het oppervlak ingefreesd. Dat geeft strakke, rechte, evenwijdige lijnen; een minder levendig uiterlijk dan bij handmatig frijnen. De slipweerstand is hoog. Er bestaan vele bewerkingen die van frijnen zijn afgeleid, ieder met een eigen uiterlijk.
Prikken e.d.
Bij prikken met de hand wordt de steen met hamer en beitel behakt. Bij machinale prikken worden metalen punten in het oppervlak gedrukt of geslagen. Er ontstaat een beeld van dicht op elkaar geplaatste putjes. De slipweerstand is hoog. Er bestaan vele bewerkingen die van prikken zijn afgeleid, ieder met een eigen uiterlijk.
Boucharderen
Boucharderen gebeurt met een slaghamer. Het uiterlijk lijkt op een geprikt oppervlak (fijn gebouchardeerd) , maar kan ook grilliger zijn (middel- of grof gebouchardeerd). Met toenemende ruwheid stijgt de slipweerstand van hoog naar zeer hoog.
Vlammen of branden
Een hete vlam doet deeltjes van het steenoppervlak afspringen. Door daarna de steen snel af te koelen met water springen er grotere deeltjes weg. Zo ontstaat een natuurlijk breukoppervlak met een zeer hoge slipweerstand.
Splijtoppervlak
Tegels van leistenen en kwartsieten hebben een splijtoppervlak, ook wel breukoppervlak genoemd, met een onregelmatig uiterlijk met een natuurlijke variatie. De slipweerstand is hoog tot zeer hoog.
Gefreesd oppervlak
Bij sommige soorten leisteen en kwartsiet kan net als de onderzijde ook de zichtzijde worden gefreesd, een bewerking die wordt gebruikt om tegels te kalibreren. Het oppervlak kan vervolgens worden gezoet en bij sommige steensoorten zelfs gepolijst.
Afhankelijk van de gekozen bewerking varieert het oppervlak van enigszins ruw tot zeer ruw. Hoe ruwer het oppervlak is, des te makkelijker vuil zich kan hechten. Om storende vervuiling van de vloer tegen te gaan, moet het onderhoud aan dit gedrag worden aangepast (zie par. 2.3 en hoofdstuk 6). Vlekken zijn te beperken door het oppervlak te impregneren.
Voor het uiterlijk van de tegelrand maakt het een verschil of de oppervlaktebewerking vóór of na het zagen van de tegels gebeurt. Dit geldt voor stralen, oud gemaakt met een zuur, prikken, boucharderen, vlammen en branden. Worden de tegels gezaagd uit bewerkte platen, of wordt een gerede vloer bewerkt, dan zijn de tegelranden strak. Worden afzonderlijke tegels na het zagen bewerkt, dan zijn de tegelranden afgerond. Partijen wordt aangeraden af te spreken wat de volgorde moet zijn.
Juiste verwachtingen van glanzende oppervlaktebewerkingen
Natuursteen is meestal opgebouwd uit verschillende mineralen, elk met hun eigen hardheid en structuur. Daardoor werken slijpen en polijsten op de verschillende mineralen anders uit. Daarnaast zorgen insluitsels, fossielen, aders en variatie in porositeit voor verschillen in lichtreflectie. Bovendien wordt de glans onderbroken door natuurlijke (haar)scheurtjes, putjes en gaatjes.
Dit alles geeft de verschillende natuurstenen een eigen karakter. Maar het kan ook leiden tot verschillen in mening over wat wel en niet normaal is. Ook de oppervlaktebewerking zelf kan variaties in het uiterlijk te zien geven. Bij grote platen of grote tegels kan een machine met een enkele schuurkop namelijk niet in één keer het hele oppervlak bewerken. Zo'n machine heeft meer arbeidsgangen (parallelle banen) nodig om het oppervlak te bewerken. Een machine met meer schuurkoppen bewerkt de hele plaat- of tegelbreedte wel in één keer. Maar in beide gevallen maakt de schuurkop een zigzag beweging om zoveel mogelijk een egale glans op het oppervlak te krijgen. Op grote platen, en in mindere mate op grote tegels van donkere steensoorten, blijven de banen van de polijstkoppen ('polijstbanen') soms toch enigszins zichtbaar. Dit verschijnsel verdwijnt na verloop vanzelf door het gebruik.
Indicatie van de maximaal haalbare polijstglans van natuursteensoorten, die geschikt zijn als vloerafwerking. Deze tabel geldt voor de glans van in de werkplaats bewerkte tegels en niet voor de glans van vloeren die in het werk zijn geschuurd. [opmaak let op: kruisjes in tabel vervangen door balkjes en een grove schaalverdeling voor glansgraad aangeven.
steensoorten, geschikt voor vloeren | hoogstens haalbare polijstglans |
hoofdgroepen | | subgroepen | | bijna geen glans goede glans spiegelglans |
stollingsgesteenten | | graniet, granietachtigen, gabbro | | XXXXXXXXXXXXXXXXXX |
| | trachiet, porfier, diabaas, basalt | | XXXXXXXXXXX |
sedimentgesteenten | | kalksteen | | XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX |
metamorfe gesteenten | | marmer | | XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX |
| | leisteen* | | XXXXXXXXXXX |
| | kwartsiet* | | XXXXXXXXXXXXXXXXXXX |
| | gneis | | XXXXXXXXXXXXXXXXX |
*sommige soorten zijn glanzend af te werken
Specifieke kenmerken van een glanzend oppervlak van verschillende steensoorten, zoals die met het blote oog niet zijn waar te nemen:
A Marmer, zeer dichte kalksteensoorten en geslepen lei. Het oppervlak ziet er dicht uit.
B Graniet, granietachtige, gabbro, diabaas, porfier en basalt. De zachtere mineralen worden tijdens het slijpen verder afgeslepen dan de hardere mineralen. Tijdens de gebruiksfase neemt dat verschil verder toe. Dit effect is beter zichtbaar bij donkere steensoorten. Granieten en sommige granietachtigen bevatten het harde mineraal kwarts. Dit mineraal behoudt zijn (hoog)glans bijzonder lang. De zachtere bestanddelen, zoals veldspaat, verliezen hun glans na verloop van tijd. Zelfs als deze slijtage zich voordoet, behoudt de vloer in zijn geheel een (hoog)glans uiterlijk, wanneer de vloer vanaf manshoogte wordt bekeken. Pas van dichtbij blijkt deze (hoog)glans plaatselijk te zijn.
C Graniet, granietachtige en gneis met veel glimmers. Ten gevolge van het slijpen kunnen stukjes (schilfers) van mineralen afbreken. Dat gebeurt vooral bij het mineraal glimmer.
D Sterk poreuze kalkstenen (travertin) en sterk poreuze uitvloeiingsgesteenten als lava en trachiet. Alleen de ‘schotjes’ tussen de poriën kunnen worden gezoet of gepolijst.
E Polijstbare kwartsiet. Minder goed hechtende mineralen laten tijdens het slijpen los.
F Specifieke kalkstenen (conglomeraat). Al tijdens het zagen kunnen grotere bestanddelen loskomen.
G Geaderde kalksteen en in mindere mate geaderde marmer. Tijdens het slijpen worden zachtere aders verder weggeslepen en de overgang naar naastgelegen steen afgerond. Of omgekeerd, wanneer de aders harder zijn dan de rest van de steen. Dan komen de aders hoger te liggen dan de rest van het oppervlak.